Zorgen

Onlangs werd door de staatssecretaris een beleidsdocument gepresenteerd over de zorg.
Een Plan van Aanpak Kwaliteit Verpleeghuizen.
De pers schonk daar vanzelfsprekend aandacht aan.
Op donderdag 12 februari 2015 kon men de volgende koppen lezen:

‘Verpleeghuis moet bewoner centraal stellen’ (Dagblad Trouw)

en

‘Van Rijn wil waardigheid van ouderen beschermen’ (NRC Handelsblad).

De creatieve genialiteit spat er vanaf.
Je zult er maar op komen.
Ik had het niet kunnen verzinnen.

Tot op heden verpleegden kennelijk de verpleeghuizen de te verplegen ouderen niet echt maar waren zij met andere dingen bezig.
Dat er tekortkomingen waren en nog steeds zijn is niet alleen de dagelijkse praktijk van degenen die in dit stelsel gevangen zitten, maar is ook luid en duidelijk aan de orde gesteld door een meer officiële instantie: de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).

Maar nu moet alles beter worden.
Ik had niet verwacht dat het tegendeel zou worden beweerd.

Volgens de pers is het plan niet heel concreet. ‘En is er geld ?’ (NRC)

‘Meer kijken naar wat de verpleeghuisbewoner en zijn naasten zelf graag willen’ (Trouw).
Ook moet de IGZ een sterkere rol krijgen.
Als ik het goed begrijp heeft die inspectie al veel opengebroken en aangewezen. Wat moet ik mij dan voorstellen bij die sterkere rol ?

De sector zelf ziet niet veel in het plan van de staatssecretaris.
Dat zijn de werkgevers, werknemers en patiënten, nogal direct betrokken ervaringsdeskundigen.

De werkvloer is overbelast, zolang ik die ken (vanaf begin 2007) en ontbeert capaciteit (zowel naar hoedanigheid als naar hoeveelheid).
Onze naargeestige ervaringen met de zogenaamde thuiszorg dateert van ca 1998.
Toen mijn vader ging sterven verwierf hij het recht op een wasbeurt op woensdagmiddag van dit type instanties.
Wij konden er om lachen.
Hij overleed tijdig.
Nadien zou moeder hulp in de huishouding krijgen, die vaak zogenaamd was ingepland maar niet kwam opdagen. Ik heb achteraf in arren moede de rekening betaald omdat ik daarmee een hoop gezeik kon afkopen.
We hebben wat gelachen om de planner, want daar moest moeder naar bellen om de hulp te krijgen toebedeeld.

In 2007 ontvluchtte moeder de WMO, zij kwam in een verzorgingshuis en had een tijdje geen last meer van ‘Den Haag’, althans zo direct merkbaar. Door mijn dagelijkse bezoekjes kreeg ik een goed beeld van hoe het er daar aan toeging. Te weinig personeel op de kernfuncties, de werkvloer dus, en vaak onvoldoende toegerust voor de taken.

Na twee gebroken heupen en inmiddels dement zijnde is zij volledig afhankelijk van verplegende zorg. Ook hier op de sleutelpunten van het werk sterk ontoereikende personele bezetting.

Dat leidt tot onaangename verschijnselen, die dan door de IGZ worden opgemerkt en gerapporteerd.
Gaat het beter worden ?

Sleetse doelstellingen (bewoner centraal, waardigheid), versterken toezicht (protocollen ?), administratieve rompslomp, kwaliteit van het leven ?

Een kretologie die weinig verheffends biedt.

Neem een voorbeeld.
Het is een uitdagende opdracht samen met een demente bejaarde een zorgleefplan (ZLP) op te stellen. Helpt dat als er alleen al te weinig tijd is om een verschoning te geven ?
Gelukkig hoef je niet elke dag zo’n ZLP te maken, maar het blijft toch een protocollaire illusie dat dit nou zo veel bijdraagt.
Net als de administratieve rompslomp houdt dit de goedwillende mensen van het noodzakelijke en dankbare werk af dat hun beroep met zich meebrengt.

Mensen doen hun werk goed als zij hun vak goed geleerd hebben en daarin autonoom, zelf aan de gang mogen gaan. Daar zijn geen managers voor nodig, integendeel.
Maak maar kwaliteitskringen, waarin een team verantwoordelijk is voor de resultaten.
Dan heb je ook een goede inbedding voor de verschillen in kundigheid, handigheid, instelling etc. die nu eenmaal des mensen is.

Ik vrees dat zij daar in Den Haag dit nooit zullen begrijpen, daar zitten meer vliegenvangers en ijdeltuiten denk ik.

En dan nog deze !

Dus: opdat er straks na de verkiezingsnederlaag een parelkettingmevrouw een vet baantje krijgt in de verzekeringsbranche wordt mijn (kwaliteit van) leven afhankelijk van de bonus van de verzekeringsdirectie …….?!

Wim

Gepost in nivem | Plaats een reactie

Mijmeringen

Onlangs herlas ik de eerste van de ‘Cinq méditations sur la mort’, donc sur la vie, van François Cheng, een Chinese Fransman (of Franse Chinees ?), geboren in 1929. Het was een van de boekjes die ik rond de kerst heb mogen smaken. Samenvatten van een meditatie is natuurlijk geen optie. Maar een paar (voor mij) opmerkelijke punten en kanttekeningen kunnen hier wat aangename gedachten verschaffen aan de lezer. De hoofdlijn lijkt mij dat het leven rijker en ruimer wordt als je de dood daarin weet te integreren. Hoe ga je om met het zicht op het grote niets.

Wij leven onwetend in een heelal, een universum waarin het toeval heerst. Het waarom kunnen wij niet beantwoorden. Aldus een gedachtelijn van Cheng.

Mijn gedachten dwaalden even af richting Jacques Monod met zijn essay ‘Le hasard et la nécessité’ alweer decennia geleden. Een buitenaards wezen zou moeite hebben onderscheid te maken tussen levende en dode materie. Spannend vanwege de thematiek van lichaam, ziel en geest.

Cheng weer: Het leven maakt vanaf het begin – de oerknal – deel uit van de wegvliegende brokstukken. Op een bepaalde manier voegen wij ons bij de intuïtie van de Tao, de Weg. De weg toont ons, aldus Cheng, dat een ademtocht uit het ‘Niets’ het ‘Al’ heeft doen komen. Lao zi drukt het als volgt uit: “hetgeen is komt voort uit hetgeen niet is, hetgeen niet is bevat datgene wat is”.

Ooit leerde ik van de Grieken: ‘ek tou mè ontos ouden gignetai’ ofwel uit niets (het niet zijnde) ontstaat niets. De leer van de materialisten dacht ik. Nu wij zo dicht bij de oerknal zijn gekomen, zelfs zwaartekrachtgolven kunnen waarnemen is de vraag naar wat daaraan vooraf ging weer eens een mogelijk gespreksonderwerp.

Cheng: Wij raken met de vinger aan het ongelooflijk proces waarin het Al in het Niets overgaat. Dat leert ons de dood. Een aangeboren gevoel zegt ons dat ons bewustzijn van de dood ons het leven doet zien als een absoluut goed, een uniek avontuur. Je zou daardoor naar een eeuwig leven verlangen. Dat is overigens geen lolletje, al was het maar omdat je het besef van tijd zou verliezen. Het leven zou een hel worden. Maar ons leven is wording, vandaar het belang van de tijd. Juist door het bestaan van de dood krijgen wij besef van de tijd. Drie samenvallende entiteiten, dood, tijd, leven.

De dood kan zich openbaren als de meest intieme, meest geheime, meest persoonlijke dimensie van ons bestaan. Zij is onze zuster volgens Franciscus van Assisi, wij kunnen vanuit de dood ons levens – elan ontwikkelen. Dan bespreekt Cheng de omgang met de dood door enige dichters en filosofen, waarbij Rilke een grote plaats inneemt. Het boek van de armoede en de dood, waaruit: ‘Heer geef een ieder zijn eigen dood’.

Na de nabijheid van onze voorouders te hebben besproken komt deze meditatie tot een samenvatting en perspectief. Door de dood in onze visie mede te belichamen ontvangen wij het leven als een gave van edelmoedigheid zonder prijs. Tenslotte haalt Cheng Etty Hillesum aan, die daardoor eindelijk of mede de aandacht krijgt die zij verdient.

Ik heb mij nooit aangetrokken gevoeld door ‘egodocumenten’ zoals biografieën, dagboeken etc. Dus nu kan ik deze beperking een beetje bijstellen, ook anderen hebben haar via de buitenlandse omweg gevonden begrijp ik (katern De verdieping van dagblad Trouw enige tijd geleden). Het citaat is te vinden in ‘Het verstoorde leven’ van Hillesum, pag 128 e.v.

‘Met: “met het leven afgerekend” bedoel ik: de mogelijkheid van de dood zo absoluut in m’n leven opgenomen, mijn leven a.h.w. verruimd met de dood, met het onder ogen zien en aanvaarden van de dood, van de ondergang, van iedere soort van ondergang, als behorende bij dit leven. Dus niet a.h.w. van dit leven nu al een stuk te offeren aan de dood, door de angst van de dood en het niet aanvaarden van de dood, door dat niet aanvaarden en door al die angsten hebben de meesten nog maar een armzalig en verminkt stukje leven overgehouden, wat nauwelijks nog leven te noemen is. Het klinkt bijna paradoxaal: door de dood buiten zijn leven te sluiten, leeft men niet een volledig leven en door de dood binnen zijn leven op te nemen, verruimt en verrijkt men zijn leven’. Aldus vrijdag 3 juli 1942 Etty Hillesum.

Hoe zit het met de eigen dood van mijn ouders, mijzelf ? Vader is vredig in mijn armen gestorven. Ik verdenk hem ervan dat hij dat goed geregeld had, zoals hij – pragmatische Chinees – een uitmuntende overlevingsstrategie ontwikkeld had. Een mooie paradox.

Moeder had dit ook gewild, maar terwijl ik dit schrijf zit zij dementerend – dus wilsonbekwaam, met wisselend inzicht in haar toestand – te wachten op haar dood. De euthanasieverklaring van jaren her ten spijt.

Overgeleverd aan de steeds schraler wordende budgetten die de ondankbare op zichzelf gerichte generatie politici haar nog gunnen.

Het laat ook zien dat je een leven lang kunt zwoegen, maar dat dit niet helpt om de scheefgroei in kapitaal en inkomen wat rechtvaardiger te maken. Want met meer geld ontspring je de dans van de permanente strontluier.

Terzijde: Thomas Piketty laat zien dat het ‘oude geld’, het al lang bestaande kapitaal sneller groeit dan je met een leven lang werken zou kunnen bijhouden. (Le capital au XXI e siècle).

De toenemende ongelijkheid empirisch zichtbaar gemaakt. Wilkinson en Pichett wijzen op de nefaste gevolgen van de toenemende ongelijkheid. (The spirit level).

Gespreksstof voor een andere keer.

Moeder ’s vlucht voor de Wmo in 2007 heeft beperkt geholpen. Zij wordt thans ingehaald door Rutte en Samsom. Dus langer wachten op een schone luier omdat de verzorgsters onder meer overbodige rapporten moeten schrijven voor overbodige managers en beleidsfunctionarissen.

Hoog tijd om de pil van Drion weer van stal te halen. De dood is minder het probleem dan de periode die daaraan vooraf gaat. Dat is een andere werkelijkheid dan dat wij, kiezers, het verhaal van een politieke partij lastiger herkennen omdat die met een andere partij samenwerkt. Zoveel meel in de mond maakt dorstig. Een dorst naar wat rechtvaardigheid in iets wat als samenleving wordt aangeduid.

Gepost in nivem | 1 Reactie

Hovaardij van de analfabetisering

Je ziet het aankomen. De heer H.J. Hofland wees er nog eens op (onlangs in de NRC).  Op school gaan wij Engels als tweede taal leren. De school is weliswaar niet eens in staat de moedertaal (Nederlands bedoel ik) correct bij te brengen of bij te schaven. Laat staan een andere, ‘vreemde’ taal. Dit is overigens al tientallen jaren aan de gang. Ik herinner mij onze studenten in de zeventiger jaren, als docent (TUE). Zij waren al niet meer bij machte een werkstuk in goed Nederlands op te stellen. Ja, wat is goed? Vervoeging, verbuiging, zinsverband, stijl: dat soort zaken. Beheersing van grammatica, syntaxis.

Een vreemde taal was een zware hobbel, met name Frans en Duits. Nu is het begrijpelijk dat je als provincie van de Verenigde Staten van Noord Amerika je eigen bargoens, patois, moet aanvullen met, of zelfs vervangen door Engels (Amerikaans). Ik zie het leren van talen dan ook als een voorrecht, ik begon op de lagere school (toen bestond die nog) al met Frans en op het gym mocht ik twee klassieke en drie moderne talen leren. Grondig, opdat ik goed van cultuur, wetenschap zou kunnen genieten. Je beseft hoe verrijkt en goed voorbereid je aan de studie kon beginnen, een ‘nette Delftse ir’ kon worden.

Maar tijdens mijn studententijd is de bijl reeds gezet aan de wortels van deze soort beschaving. Zij gaat teloor. Een soort proces van analfabetisering lijkt het wel. Is dat erg? Is dit verhaal duidelijk een nostalgische klacht van een bejaarde?

Indien je beseft dat democratisering sterk afhankelijk is van alfabetisering, zoals bijvoorbeeld Emanuel Todd laat zien voor West Europa bekruipt je het gevoel dat de tegengestelde beweging wel eens gevaarlijk kan zijn. Nu zal het protestantisme dat uit de verzelfstandiging (alfabetisering !) van de bijbellezers ontstond niet zo gauw het loodje leggen. Hoewel de hedendaagse christenvervolging niet onopgemerkt blijft. Maar die kan je ook toeschrijven aan een hernieuwde (?) aanzet tot godsdienstoorlogen, de omkering van de kruistochten of iets dergelijks.

Valt het gevolg van de analfabetisering dan mee? Het leidde ertoe dat nu, een halve eeuw later, een hovaardige generatie denkt economisch voordeel te moeten (kunnen ?) halen uit de lingua franca Engels. Te beginnen met het opleiden van peuters.

Gezien mijn eigen voorrechten indertijd, – Frans al op de lagere school – , zou ik dit moeten toejuichen. Echter vanwege het ontbreken van een goede grondslag, een fundament, houd ik mijn hart vast. Wijlen Heldring zei geloof ik zoiets als: ‘Slordig taalgebruik verwijst naar slordig denken’. Wordt er eigenlijk nog wel gedacht? Lees maar eens Finkielkraut: La défaite de la pensée en zeker ook L’ identité malheureuse. Dit laatste ook om de analyse van de verloren plaats van de leraar en de hovaardij van de ongeletterden.

Gepost in nivem | Plaats een reactie